7. HET MIDWINTER RITUEEL – De Heilige Weg in ons

Derde fase, deel 2.

Om alleen te lezen: blijf op deze site.

Om te lezen én te beluisteren, klik hier:

De ruimte tussen hemel en aarde,

hoezeer gelijkt zij op een blaasbalg!

Zij wordt geledigd zonder ooit uitgeput te raken.

Zij wordt in beweging gezet

en brengt steeds meer voort.

Een veelheid van woorden is spoedig uitgeput.

Beter is het om het midden te behouden.

Daodejing 5

In deze aflevering zal steeds een verband gelegd worden tussen de Weg die de Zoon des Hemels gaat en onszelf, want de weg die hij ging is niet aan tijd en cultuur gebonden.

Hemel en Aarde zijn met elkaar verbonden door een oneindige lege ruimte. Daarmee wordt verwezen naar de kracht die van Tao uitgaat: de Teh: een transformerende, transmuterende en transfigurerende kracht. Deze is grenzeloos, eindeloos, tijdloos en vormloos, maar is vol van potentie en creativiteit.

Wanneer wij ons hiervoor vanuit egoloos handelen openstellen, worden we ‘leeg’. In deze leegte stort de tijdloze kracht zich in ons uit.

Wat dit inhoudt is niet in woorden uit te drukken, want deze kracht is niet een van de tienduizend dingen. Beter is het dan ook om het Midden te bewaren, dat houdt in: ons toewenden tot Tao in ons hart. Dit Midden is leeg en hierdoor worden we zelf ook leeg en stil. Zuinig zijn met spreken is een van de vele vormen van wu-wei. Hierdoor worden Hemel en Aarde ook in ons met elkaar verbonden.

In de Tempel van de Hemel wordt deze verbinding uitgedrukt door de 360 meter lange weg die de Tempel van de Aarde – de Gebedshal –  en die van de Hemel – de Ronde Altaar Tempel met elkaar verbindt. Deze weg wordt ‘De Heilige Weg’ genoemd, want het is een Weg waarop de mens geheiligd wordt, gehééld, verbonden met het Ene.

.

Wanneer de Zoon des Hemels aan het einde van de middag de Gebedshal heeft verlaten schrijden zij in diepe stilte over de Heilige Weg.

Terwijl de avond langzaam invalt verdwijnt in hun harten het laatste beetje ik-besef en wordt het ook in hen stil, duister en donker.

Wie deze Weg gaat komt in een situatie waarin hij of zij zich een vreemde op aarde voelt. Er is nog maar één enkel houvast en dat is het zich bewust blijden van de kracht van de Teh die hem vergezelt op zijn zo donker lijkende Weg. Verder wordt al het bekende langzaam maar zeker als ‘leeg’ in hem.

Dit vraagt veel van een mens: absolute overgave en volkomen toewijding van het ‘ik’ dat zichzelf tot dan toe centraal heeft geplaatst.

Nu zet hij een stapje achteruit. Hierdoor ontstaat ruimte voor Tao in het Midden.

Gezien vanuit de gewone wereld lijkt dit echter onbegrijpelijk, want Tao is immers onzichtbaar? Terwijl alles in deze wereld als de enig concrete werkelijkheid wordt gezien.

Lao Zi was bekend met deze moeilijke situatie, zo blijkt uit de laatste regels van vers 20 uit de Daodejing:

.

De gewone mens schittert,

alleen ik ben duister en donker.

De gewone mens maakt onderscheid,

ik alleen heb geen voorkeur.

Het is alsof ik als de drijvende zee ben,

of de wind, schijnbaar doelloos.

De mensen hebben allen een doel,

ik alleen schijn dwaas en dom.

Ik ben anders dan anderen

omdat ik waarde hecht aan drinken bij de Moeder.

.

In het taoïsme wordt het kleine gezien als een afspiegeling van het grote. Ons lichaam is dan ook te vergelijken met de Tempel van de Hemel.

Bij onze voeten bevindt zich de Gebedshal – symbool van de Aarde en in ons hoofd is de Ronde Altaar Tempel, als de Hemel.

De Heilige Weg verbindt Aarde en Hemel met elkaar in ons lichaam door middel van een energiekanaal. Daarin stroomt de kracht van Tao. Dit wordt in het taoïsme genoemd: ‘ademen door de hielen’.

Dit komt misschien als onwerkelijk over.

Er bestaan echter twee manieren van ademen.

De eerste is die van ons tijdelijke zijn. Bij de geboorte ademen we voor het eerst in en bij de dood blazen we letterlijk de laatste adem uit. Deze ademhaling stroomt van boven naar beneden en weer terug. Zij hoort bij het tijdelijke leven en voorziet ons lichaam van energie.

.

Laten we nog even terugkeren naar wat in vers 5 van de Daodejing gezegd wordt:

.

De ruimte tussen hemel en aarde,

hoezeer gelijkt zij op een blaasbalg!

Zij wordt geledigd zonder ooit uitgeput te raken.

Zij wordt in beweging gezet

en brengt steeds meer voort.

.

Het gaat hier om een ademhaling die uit Tao voortkomt.

Deze manifesteert zich in de lege ruimte tussen Hemel en Aarde. Dit is in het groot het geval, in de macrokosmos,  maar ook in het klein: in ons lichaam, de microkosmos.

Ademen vanuit de hielen verloopt omgekeerd: van beneden naar boven, en weer terug. We ademen vanuit de hielen wanneer we vanuit wu wei leven; egoloos handelen.

Vanuit de lege ruimte in de macrokosmos stroomt dan energie van hoge vibratie naar de microkosmos. Deze gaat via de hielen ons lichaam binnen. We ‘ademen’ energie in van hoge vibratie. Hierdoor vind in ons een ingrijpende transformatie plaats. Hierover wordt in vers 7 van de Daodejing gesproken:

.

De hemel is lang en de aarde durend.

De reden waarom hemel en aarde

lang en durend kunnen zijn,

is dat zij niet voor zichzelf leven.

Daarom kunnen ze lang leven.

Hierom plaatst de wijze zijn persoon

op de achtergrond,

maar juist daardoor komt zijn zelf

op de voorgrond.

Hij slaat geen acht op zijn persoon,

maar juist daardoor blijft zijn zelf bewaard.

Hij modelleert zich onzelfzuchtig naar Hemel en Aarde.

Daarom kan hij wat in zijn belang is voltooien.

.

Het wu wei is verbonden met ‘het vanzelf-zo-zijn’ van de dingen. Alles is uit Tao voortgekomen en heeft zijn eigenheid. Dat geldt ook voor ons mensen. Alleen hebben wij onze verbinding met Tao bedekt met onze persoonlijke belangen.

De Zoon des Hemels voedt zijn ego niet, hij plaatst het op de achtergrond, maar juist hierdoor komt de Mens die hij écht is naar voren. Wanneer hij in het duister van de invallende nacht over de Heilige Weg voortschrijdt, verkeert hij in een staat van volkomen  wu wei. Hij ademt vanuit de hielen. De geestkracht van de Teh stroomt in hem en door zijn zuiverheid assimileert hij deze. Terwijl hij rustig verder gaat op de Heilige Weg ademt hij deze geestkracht weer uit ten behoeve van zijn volk.

Chinese karakters beelden bepaalde dingen uit. De oudst bekende betekenis van het karakter voor wu wei is het beeld van een groep mensen die midden in een dichtbegroeid bos ruimte vrij maken. Het bos is symbool voor onze persoon.

Het zonlicht kan nu naar binnen stralen. Anders gezegd: door de open ruimte kan de Hemel zich weer met de Aarde verbinden.

Wanneer wij vanuit wu wei leren leven, ontstaat er ook in ons ruimte, dan gaan we ook de Heilige Weg. In ons innerlijk worden dan Hemel en Aarde met elkaar verbonden.

Via deze verbinding stroomt de kracht van Tao in ons. Ook wij ademen dan door de hielen en spreiden deze kracht onbaatzuchtig  uit. Want geen mens gaat de Weg voor zichzelf, maar altijd in liefde en betrokkenheid voor al wat leeft en is.

De kracht die hierdoor werkzaam wordt vermag – als vanzelf – meer voor het heil van de wereld te doen dan wanneer wij daar onze persoonlijke energie bewust voor in zouden zetten.

.

Vanuit deze volkomen toewijding en met het onnoembare en onzichtbare in het Midden nadert de Zoon des Hemels met zin gevolg een poortgebouw. Aan weerzijden ervan loopt een hoge, halfronde muur. Wanneer zij door de poort zullen gaan breekt een nieuwe fase aan in de Weg die de Zoon des Hemels gaat voor zijn volk. Over de manier waarop hij dit doet wordt in vers 57 van de Daodejing gesproken:

.

.

Ik betracht het niet-doen

 en de mensen zullen zich vanzelf ontwikkelen.

Ik bemin de stilte en de mensen zullen vanuit zichzelf de weg vinden.

Ik betracht de niet-bedrijvigheid

en de mensen worden vanuit zichzelf rijk.

Ik ben zonder begeerten

en de mensen worden vanuit zichzelf ongekunsteld.

  One Reply to “7. HET MIDWINTER RITUEEL – De Heilige Weg in ons”

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *