
.
Beschouwing bij vers 67 van de Daodejing.
.
De hele wereld noemt mijn Tao groot.
Maar het lijkt wel dat het nergens op lijkt te lijken.
Zou het wel ergens op lijken,
dan zou het al lang als klein zijn beschouwd !
Beginregels van vers 67 van de Daodejing
.1. TAO
TAO
Vers 67 van de Daodejing is een lang vers dat hier in gedeelten wordt besproken.
De Daodejing is geschreven door Lao Zi, een oude Wijze. Verzen uit de Daodejing worden daarom kortweg aangeduid als: Laozi 1, 2, enz. Deze schrijfwijze wordt ook hier aangehouden.
Lao Zi is zich bewust dat Tao niet-iets is dat op een of andere manier deel uitmaakt van alles dat we kennen. Door dingen een naam te geven, onderscheiden we ze van andere dingen. Door het onkenbare – het Mysterie – een naam te geven, dreigt dan ook het gevaar dat Tao door ons wordt beschouwd als een van de ‘tienduizend dingen’. Lao Zi vermijdt op verschillende manieren de term ‘Tao’. Zoals in Laozi 25 :
Ik ken zijn naam niet,
Maar ik geef het de bijnaam ‘Tao’,
en als ik nog eens m’n best moet doen noem ik het ‘groot’.
In Laozi 41 wordt ons logisch denken op zijn kop gezet wanneer Tao wordt omschreven als:
‘Een groot vierkant zonder hoeken’,
‘Een groot beeld zonder vorm’,
‘Een grote klank zonder geluid’.
Zó is voor ons Tao verborgen, en heeft geen naam.
.
TEH
Tao is onkenbaar, blijft altijd in het verborgene. Maar er gaat een kracht van uit, die voor ons merkbaar is. Lao Zi noemt deze ‘de Teh’. In vele verzen uit de Daodejing wordt over de Teh gesproken, zoals in Laozi 51:
Tao is de oorsprong van de dingen.
Teh brengt ze groot.
De Teh staat in relatie met ons, maar omgekeerd staan wij ook in relatie met Teh. In Laozi 54 wordt de grootsheid ervan duidelijk gemaakt:
Wat goed gevestigd is, wordt niet ontworteld.
Wie hier zorg voor draagt in zijn eigen lijf,
diens Teh wordt echt,
Wie hier zorg voor draagt in zijn huis,
die heeft Teh te over,
Wie hier zorg voor draagt in zijn buurt,
diens Teh zal groeien,
Wie hier zorg voor draagt in zijn staat,
diens Teh zal overvloedig zijn,
Wie hier zorg voor draagt in heel het aardrijk,
diens Teh zal alomtegenwoordig zijn.
.
VERVOLG LAOZI 67
.
Keren we terug naar Laozi 67. Het vers gaat verder met:
.
Ik heb drie permanente schatten die ik bewaar en met me meedraag.
De eerste schat is: meedogende liefde.
De tweede schat is: spaarzaamheid.
De derde schat is: niet de eerste durven zijn in het Rijk.
Meedogende Liefde en daarom dapper kunnen zijn.
Spaarzaam en daarom ruimhartig royaal kunnen zijn.
Omdat ik niet de eerste in de wereld durf te zijn,
kan ik leider van het Rijk worden.
.
DE EERSTE SCHAT
Ik heb drie permanente schatten die ik bewaar en met me meedraag.
De eerste schat is: meedogende Liefde.
Meedogende Liefde en daarom dapper kunnen zijn.
.
De ‘drie schatten’ zijn tijdloze werkingen van de Teh en die is met Tao verbonden. Dit citaat is weliswaar in de ik-vorm geschreven, maar in het klassiek Chinees werd het karakter voor ‘ik’ vaak gebruikt voor ‘wij’. De drie schatten worden dan ook als steun en leidraad geschonken aan alle mensen. De werking ervan is altijd belangeloos en onbaatzuchtig. Geen mens wordt vergeten en niemand wordt verworpen.
De permanente meedogende Liefde is zonder oordeel.
Menselijke liefde is meestal begrensd: wat ons bekend is krijgt onze liefde en het onbekende wordt vaak buitengesloten.
Een mens die deze schat ontvangt leert om met mildheid en zachtmoedigheid naar zichzelf te kijken. Dat houdt in dat hij niet over zichzelf oordeelt. Hij wordt stil van binnen. Hierdoor verandert zijn leven.
Er wordt vaak gedacht dat een mens dapper is wanneer hij zich bij meningsverschillen stevig opstelt. Maar wanneer we dit gedaan wordt vanuit eigenbelang, leidt dat vaak tot strijd. Wie de tijdloze, meedogende Liefde ontvangt, leert zijn begeerten en belangen los te laten, zet als het ware een stap achteruit. Dat wordt zelfovergave genoemd, of wu wei.
Deze manier van leven vraagt moed.
Wie de schat van meedogende Liefde ontvangt, straalt haar zonder onderscheid, spontaan weer uit. In meedogende Liefde is geen strijd en wie haar ontvangt leert om ook zonder strijd te zijn.
.
DE TWEEDE SCHAT
Ik heb drie permanente schatten die ik bewaar en met me meedraag
De tweede is: spaarzaamheid.
Wie, gesterkt door meedogende Liefde, een stap achteruit durft te zetten, zet zichzelf niet op de voorgrond, is als vanzelf bescheiden. Dan wordt de tijdloze schat van spaarzaamheid ontvangen en werkzaam. In Laozi 59 wordt het grote belang ervan toegelicht:
Wat het besturen van mensen en het dienen van de hemel betreft,
is er niets zo goed als spaarzaamheid.
Juist omdat men matig is, volgt men Tao vroeg.
Vroeg volgen: dit heet geleidelijk de Teh vergroten.
Ook spaarzaamheid en matigheid zijn vormen van wu wei: het doen van het niet-doen.
Wie spaarzaam is leert om deze schat niet te verkwisten door haar uit te delen aan hen die er niet om vragen. Het eigenbelang durven loslaten – wu wei – is een keuze. Wu wei kan niet aan een ander geleerd worden. Ieder mens kan de weg tot Tao alleen maar vinden door zich open te stellen voor het tijdloze Mysterie van Tao-Teh.
Een mens die de eerste en de tweede tijdloze schat ontvangt, is een rijk mens.
Vanuit de eerste schat, de onbaatzuchtige Liefde, schenkt hij wat hij ontvangen heeft weer weg. Daarin is hij ruimhartig en royaal, want de drie tijdloze schatten raken nooit op.
.
DE DERDE SCHAT
.
Ik heb drie permanente schatten die ik bewaar en met me meedraag.
De derde is: niet de eerste durven te zijn van de Staat.
Het gaan van een spiritueel pad wordt vaak geassocieerd met het bestijgen van een hoge berg, waarop de pelgrim gaandeweg verlicht wordt. Maar opstijgen gaat makkelijker met zo min mogelijk bagage. Daarom zal de ballast minder moeten worden.
Deze ligt doorgaans in de diepte van het menszijn. Het vraagt moed om de donkerte in zichzelf onder ogen te zien. De derde schat schenkt een mens de kracht om af te dalen in het eigen dal, in de schaduwen van zijn persoonlijkheid.
Dit zien we misschien niet direct als een kostbare schat. Maar begeleid door tijdloze Liefde kunnen wij zonder gevaar tot zelfkennis te komen. Zelfkennis is voorwaarde voor verlichting, zo wordt in Laozi 33 gesteld:
Wie anderen kent is knap.
Wie zichzelf kent is verlicht.
Wie zichzelf leert kennen ziet zichzelf als in een spiegel precies zoals hij is. Maar begeleid door de tijdloze Liefde oordeelt hij niet over wat hij ziet. Ook dit is een vorm van wu wei.
Wie zichzelf kent wordt een koning genoemd. Niet van een uiterlijk rijk, maar van een innerlijk Rijk. Door de ontvangen tijdloze Liefdekracht wordt het goed en het kwaad omgezet in een diep mededogen. Zowel met zichzelf, als met al het bestaande. Dan valt een hele last van deze mens af, en hij wordt licht; raakt Verlicht.
Daar gaat een helende werking vanuit zowel voor zichzelf, voor andere mensen, en voor de wereld.
.
DE LAATSTE REGELS VAN LAOZI 67
.
De laatste regels van Laozi 67 spreken voor zich:
.
Tegenwoordig
Verwerpt men de liefde en is toch dapper.
Verwerpt men de zuinigheid, en geeft toch veel uit,
Verwerpt men de laatste plaats om toch de eerste te zijn.
Dit leidt tot de dood, naar ik meen.
Welnu:
Als men strijdt vervuld van liefde, overwint men,
Als men iets verdedigt vervuld van liefde, zal men het behouden.
De Hemel schenkt de gave van liefde aan hen die zij beschermt.