HET ENE BEWAREN – KUN JE DAT ? –

Wie op een heldere avond naar de hemelkoepel kijkt, en de ontelbaar vele sterren ziet stralen en fonkelen, zal zich misschien klein voelen bij de grootsheid ervan. Deze grote wereld, de macrokosmos, is van leven bezield.

Op beelden die vanuit bemande ruimtestations van de kosmos zijn gemaakt zien we dat onze kleine, blauwe aarde deel uitmaakt van dit grote geheel. En op die aarde leven wij, kleine mensen – en maken deel uit van die grote kosmos.

In de Taoïstische wijsheid wordt de mens gezien als een kleine wereld, een microkosmos. Ook wij leven, stralen en zijn bezield.

Maar wie zich de vraag stelt naar de oorsprong van dit alles, stuit op een grens die we vanuit onze menselijke kennis en vermogens niet over kunnen gaan.

In het taoïsme wordt wat voorafgaat aan de macrokosmos, ‘het Ene’ genoemd. In het Ene bevinden zich energie concentraties die wel bezield zijn, maar nog geen vorm hebben. Zowel onze microkosmos heeft daar zijn oorsprong, als ook de macrokosmos. Dit alles wordt omvat door het grote mysterie dat ‘Tao’ wordt genoemd.

Het meest bekende boek binnen het taoïsme is de Daodejing; het boek van Tao en diens Kracht. Het bestaat uit 81 verzen. In  het tiende wordt aan de lezer een vraag gesteld. Deze luidt:

Het is een vraag die tot zelf- onderzoek uitnodigt. Een onderzoek dat als leidraad dient voor wie belangstelling heeft om de tijdloze en eeuwige Weg tot in Tao te gaan.

Een Weg van verbinding met ons diepste Zijn. Een Zijn waarvan de wortels in het Ene liggen. Het Ene dat nauw verbonden is met Tao.

De Daodejing spreekt over deze Weg. Tao, of Dao. Tao betekent letterlijk: een weg. Het is een tijdloze Weg; een universele Weg. Een Weg die gegaan wordt binnen diverse culturen en in alle tijden. Steeds wanneer een mens beseft dat hij deel uitmaakt van een Eenheid, staat hij open om deze Weg te gaan.

Wij zijn tweevoudige wezens. Gezien naar de eeuwigheid zijn we een microkosmos.  In dit vers uit de Daodejing wordt over de Hemelse Ziel gesproken. Deze Ziel heeft een heel eigen bewustzijn, of beter gezegd: zij ís bewustzijn. Een onvergankelijk, eeuwig, tijdloos bewustzijn. Dit heeft geen ‘ik’ geen afgebakende identiteit. De Hemelse Ziel behoort dan ook tot ons diepste Zijn. In het midden van de microkosmos is een vonk van het Grote Mysterie. Het wordt wel Oeratoom genoemd, of Roos, Lotus, Kern.

De microkosmos is verbonden met onze persoon, met ons ‘ik’. Ons ‘ik’ is tijdelijk. Wij hebben ook een ziel. Ook deze heeft een heel eigen bewustzijn, maar dit is – net als wij –  tijdelijk. In dit vers uit de Daodejing wordt dit ‘de aardse ziel’ genoemd.

De Hemelse Ziel heeft zich in dit leven met onze aardse ziel verbonden. Een mens die in innerlijke stilte verkeert, ervaart ‘iets’ van de Hemelse Ziel. Dan wordt de vraag actueel: kun je beide zielen omarmen?

Alles is uit Tao – het Grote Mysterie –  tot leven gewekt. Dat geldt ook voor de tijdelijke wereld en voor ons tijdelijke zelf. Het tijdelijke ervan geldt slechts voor de vorm, de stof, maar vorm is altijd verbonden met energie. Energie die nooit verloren gaat, eeuwig is, of tijdloos.

Wij bezitten een aardse natuur en een tijdelijk bewustzijn. Maar omdat we tweevoudige wezens zijn beschikken we over de mogelijkheid om te kiezen waarop we onze aandacht richten: op onszelf als middelpunt, of op de vonk van Tao in ons. Van deze keuzemogelijkheid worden we ons bewust wanneer we ons tot de innerlijke stilte wenden. Daarmee begint een proces van omarmen van beide zielen.

In ieder mens die in innerlijke stilte verkeert – al is het maar voor even – zwijgt de stem van het ‘ik’ en klinkt een innerlijke, stille stem. In vers 10 van de Daodejing wordt vervolgens aan deze mens gevraagd:

Wij leven in een wereld waarin we gewend zijn almaar onderscheid te maken tussen de dingen. We zien dit hier en dat daar en die verschillen van elkaar. Het lastige is dat we daaruit vaak de conclusie trekken dat ze elkaar uitsluiten. In het tweede vers van de Daodejing wordt hierover gezegd:

Dit alles geldt voor de tienduizend dingen in onze tijdelijke wereld. Maar omdat we dit zo gewend zijn, zouden we onbewust ook onderscheid kunnen maken tussen de aardse en Hemelse ziel.  Of zelfs hemel en aarde kunnen zien als twee die los van elkaar staan. Daarbij wordt hemel dan als hoog gezien en automatisch goed genoemd en aarde wordt dan als laag beschouwd en als vanzelfsprekend als kwaad gezien. Maar onze hemelse en aardse ziel zijn geen tegengestelden die elkaar uitsluiten. Het zijn twee kanten van één medaille; twee uitdrukkingen van één energie.

De ene kant van de medaille is energie zonder vorm, onze Hemelse Ziel.

De andere kant is energie in de vorm; onze aardse ziel.

De medaille zélf wordt ‘Het Ene’ genoemd. Het Ene als een eerste uitdrukking van het Grote Mysterie van Tao.

Wanneer wij in innerlijke stilte verkeren klinkt de vraag of we in staat zijn om ‘Het Ene’ te koesteren. Dat houdt in dat we onze aardse natuur verbinden met onze hemelse natuur. Maar hoe doen we dat?

Dat is mogelijk door ons open stellen voor het Grote Mysterie. Open stellen doen we door niet te doen: niet onszelf in het centrum plaatsen, maar de vonk van Tao, de Roos, Lotus, Kern of Oeratoom.

In de Christelijke wijsheid wordt het ‘zelfovergave’ genoemd: ‘Niet mijn wil, doch uw Wil geschiede’.

In de Chinese wijsheid wordt het ‘wu wei’ genoemd: het doen van het niet-doen.

Het Chinees is geen woord-taal, maar een beeld-taal met een diepe betekenis. Het oer-oude beeld voor wu wei toont een groep mensen die midden in een dichtbegroeid, donker bos een open ruimte vrij hakken. We kunnen het bos zien als onze aardse natuur. Met wu wei wordt niet bedoeld dat het bos er niet mag zijn, maar dat wij over de mogelijkheid beschikken om ruimte in het bos van onze ego belangen vrij te maken.

Hierdoor kan er licht het bos binnenstromen.

Licht, dat afkomstig is van onze Hemelse ziel.

Licht van het Ene.

Licht waarin beide zielen met elkaar worden verbonden.

Licht, dat héél maakt.

Een ander Taoïstisch wijsheidsboek is de Zhuangzi. In hoofdstuk 13 ervan staat het volgende:

Bronnen: Daodejing vers 10: vertaling K. Schipper; vers 2: vertaling Woei-Lien Chong; vertaling uit de Zhuangzi van K. Schipper; hfst. 13

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *